Mattheüs 24:3
Vers 3 is het meest belangrijke vers in dit hele hoofdstuk. Als je dit niet begrijpt, zul je ook niet het antwoord van Jezus begrijpen. Als jij, in jouw eindtijdvisie, de tweede komst van Here Jezus ziet als het einde van de fysieke wereld, een catastrofe, een brandende aarde, een totale vernietiging van heel het leven zoals we dat nu hebben, dan mis je eigenlijk wat Jezus hier wil zeggen. Het leven gaat door dus Jezus kan nog niet zijn teruggekomen, volgens jou. De manier waarop velen met dit soort vragen omgaan is een goed voorbeeld van hoe vastgeroeste visies ons kunnen verblinden voor de zekere waarheden. Laten we eens kijken naar een tekstgedeelte dat onze zienswijze van een eindtijd door elkaar schud.
“Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komst van onze Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem, dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeerd, hetzij door een geestesuiting, hetzij door prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren reeds aanbrak. Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs,” (2 Thess 2:1-3)
Als nu de Thessalonicenzen geloofden dat de tweede komst gepaard gaat met een brandende aarde, ofwel een totale verwoesting van de planeet, hoe konden ze dan zo worden misleid? Als de tweede komst zou zijn, zoals velen dat vandaag ook zien, dan had Paulus kunnen zeggen, “kijk eens uit het raam, de aarde is er nog, dus de Here is duidelijk nog niet gekomen”. Maar ze dachten dat het al voorbij was, dus het moest iets anders zijn, anders dan een totale verwoesting. Laten we eens kijken of we de vragen van de discipelen kunnen begrijpen, want dan zullen we ook in staat zijn het antwoord van Jezus te begrijpen. Het juist verstaan van deze vragen zullen je dan mogelijk een andere kijk op de eindtijdvisie geven.
Nog even een terugblik. Door heel Mattheüs heen waarschuwt Jezus de Joden herhaaldelijk voor het komende oordeel vanwege hun goddeloosheid. Ik geloof dat de meeste gelijkenissen van Jezus gaan over het Koninkrijk van God of over de verwoesting van Jeruzalem omdat zij het Koninkrijk afwezen. Hoe dichter we bij hoofdstuk 24 komen, hoe meer Jezus het komende oordeel aankondigt,
“Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal worden weggenomen en zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt.” (Matt 21:43)
“En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak de stad in brand.” (Matt 22:7)
Jezus gaat door hen te waarschuwen voor het komende oordeel omdat ze de Messias afwezen. Het is duidelijk dat het hier over de verwoesting van Jeruzalem gaat,
“Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten. Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: gezegend Hij, die komt in de naam des Heren.” (Matt 23:37-39)
Met het woord “huis” wordt Jeruzalem inclusief de tempel mee bedoeld; “wordt aan u overgelaten”, betekent “wordt verwoest”; de stad en de tempel zijn beiden verwoest in het jaar 70 na Christus. Met dit in gedachten gaan we nu verder met Hoofdstuk 24.
Toen ze vertrokken van de tempel, dreunden de woorden van Jezus nog na in hun oren,
“Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.” (Matt 23:38)
In vers 2 voorspelde Jezus Gods oordeel over de tempel, en dat deze volledig verwoest zou worden,
“Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zou worden weggebroken.” (Matt 24:2) Verder in vers 3,
“Toen Hij op de Olijfberg gezeten was, kwamen zijn discipelen alleen tot Hem en zeiden: zeg ons wanneer zal dit geschieden, en wat is het teken van uw komst en de voleinding van de wereld?” (Matt 24:3)
De Olijfberg lag aan de andere kant van de Vallei Kidron. Het was ongeveer een sabbatsreis van Jeruzalem vandaan,
“toen gingen ze terug naar Jeruzalem van de Olijfberg , die dichtbij Jeruzalem is, een sabbatsreis daarvandaan.” (Hand 1:12)
De afstand was ongeveer 2 km en vanaf de berg keken ze op Jeruzalem. Hun vraag was in tweevoud. Eerst vroegen ze: “wanneer zullen deze dingen geschieden?” In alle drie evangeliën vroegen ze “wanneer”,
- “zeg ons, wanneer zal dat geschieden?”(Matt 24:3).
- “zeg ons, wanneer zal dat geschieden” (Marcus 13:4)
- “En zij vroegen Hem en zeiden: Meester, wanneer zullen dan deze dingen geschieden? (Lucas 21:7)
“deze dingen” verwijst naar de verwoesting van de tempel in vers 2. In vers 1 wezen de discipelen Jezus naar de gebouwen van de tempel. In vers 2 zei Jezus, dat “al deze dingen verwoest zouden worden”. Het mag duidelijk zijn dat zij vroegen: “wanneer zal de tempel verwoest worden en wanneer het huis zal worden overgelaten?”
Het tweede deel van hun vraag is: “wat is het teken van uw komst en van de voleinding van de wereld?
- “en wat is het teken van uw komst en de voleinding van de wereld?” (Matt 24:3)
- “en wat is het teken, wanneer al deze dingen in vervulling zullen gaan?” (Marcus 13:4)
- “En wat is het teken dat deze dingen gaan gebeuren?” (Lucas 21:7)
Wanneer we deze drie verzen met elkaar vergelijken, zien we dat de discipelen ”Zijn komst” en “de voleinding van de wereld” beschouwden als gebeurtenissen die op dezelfde tijd plaatsvonden,
“Zeg ons, wanneer zal dat geschieden en wat is het teken, wanneer al deze dingen in vervulling zullen gaan?” (Marcus 13:4)
Merk op dat in het eerste deel van het vers hij zegt, “wanneer zal dat geschieden?”, hij refereert naar de verwoesting van de tempel. Dan vraagt hij in het tweede deel, “wat is het teken, wanneer al deze dingen in vervulling zullen gaan?”. “Het teken van Zijn komst” en “de voleinding van de wereld” zijn dezelfde als “deze dingen” en betreffen de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 na Christus. De discipelen hadden maar één ding in gedachten en dat was de verwoesting van de tempel. Met de verwoesting van de tempel, verbonden zij de komst van de Messias en de einde van de wereld, (ook wel einde van de eeuwen genoemd).
De discipelen associeerden de verwoesting van de tempel met Zijn komst. Het Griekse woord voor “komst” is “parousia”, wat aankomst (of aanwezigheid) betekent, en niet terugkomst. De discipelen konden nooit gevraagd hebben over een toekomstige terugkomst van Jezus, omdat ze nog geen idee hadden dat Hij ze verlaten zou. Zij geloofden dat Jezus de beloofde Messias was,
“Hij zei tegen hen, maar gij, wie zegt gij dat ik ben? Simon Petrus antwoordde en zeide : Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!” (Matt 16:15-16)
Zij geloofden dat de Messias zou komen en regeren, ze hadden geen idee van Zijn komst, dan weggaan, en dan weer terugkomen.
“De schare dan antwoordde Hem: wij hebben uit de wet gehoord, dat de Christus tot in eeuwigheid blijft; hoe kunt gij dan zeggen, dat de Zoon des mensen moet verhoogd worden? Wie is deze Zoon des mensen?” (Joh 12:34)
Jezus sprak tegen hen over Zijn dood en Zijn gaan naar de Vader, maar ze begrepen er niets van,
“Kinderen, nog een korte tijd ben ik bij u; gij zult Mij zoeken en, gelijk Ik de Joden gezegd heb: waar Ik heen ga, kunt gij niet komen, zo spreek Ik ook thans tot u. Een nieuw gebod geef ik u, dat gij elkander lief hebt; gelijk Ik u lief gehad heb, dat gij ook elkaar lief hebt. Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt. Simon Petrus zeide tot Hem: Here, waar gaat gij heen? Jezus antwoordde: waar Ik heen, ga kunt gij Mij nu niet volgen, maar gij zult later volgen.” (Joh 13:33-36)
“Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien. Sommigen van zijn discipelen dan zeiden tot elkaar, wat betekent dit, dat Hij tot ons zegt: nog een korte tijd en gij ziet Mij niet en nogmaals een korte tijd en gij zult mij zien? En: Ik ga heen tot de Vader?” (Joh 16:16-17)
Deze discussie vond plaats na Zijn redevoering in Mattheüs 24 en nog steeds begrepen ze Hem niet dat Hij hun zou verlaten. Zelfs na de kruisiging begrepen ze nog niet dat Hij weer zou opstaan,
“Toen ging ook de andere discipel, die het eerst aan het graf gekomen was, naar binnen, en hij zag het en geloofde; want zij kenden de schriften nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan.” (Joh 20:8,9)
Nou vraag ik je, als zij geen idee hadden dat Jezus hun zou verlaten, waarom vroegen ze Hem dan over Zijn terugkomst? Ze begrepen nog helemaal niets van Zijn tweede komst. Je zou je af kunnen vragen, waarom vroegen ze, “wat zal het teken zijn van Uw komst”, als ze niet eens dachten dat Hij hun zou verlaten? Dat is een goeie vraag. Het antwoord ligt in het Joodse begrip de “parousia”. Zoals eerder gezegd, het woord betekent “aankomst of aanwezigheid” en niet “terugkomst”. Het heeft geen betrekking op een toekomstige terugkeer van Jezus. Voor de discipelen betekende de “parousia” van de Zoon des mensen, de volle manifestatie van Zijn Messias zijn, een glorieuze verschijning in kracht. Het beschrijft een komen in autoriteit en in kracht. De discipelen waren gewend te horen dat Jezus sprak van Zijn komst in Zijn Koninkrijk, Zijn komst in glorie en kracht, en dat nog tijdens hun leven.
“Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid van zijn Vader, met zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden. Voorwaar, Ik zeg u: er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn Koninklijke waardigheid.” (Matt 16:27-28)
Ze wisten niet dat Hij hun zou verlaten, maar zij keken uit naar die tijd wanneer Hij zou verschijnen in volle glorie en kracht en in zijn koninkrijk en iedereen zou vergelden naar hun daden. Sommigen trachten dit uit te leggen door dit te betrekken op de “verheerlijking op de berg” of op “Pinksteren”. Maar dit vers zegt, dat dit een tijd zal zijn dat Hij iedereen zal vergelden naar zijn daden. Dat kan dus geen betrekking hebben op “de verheerlijking op de berg” of op “Pinksteren”, maar het heeft betrekking op Zijn tweede komst, zoals te zien in openbaring:
“Zie, Ik kom spoedig, en Mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naar dat zijn werk is.” (Openb 22:12)
Vergelijk dat met Mattheüs 16:27. Ze wisten dat Zijn “parousia” plaats zou vinden nog tijdens hun leven en zij keken daar verwachtingsvol naar uit. Zelfs na de opstanding vroegen zij Hem naar het hersteld Koninkrijk van Israël,
“Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap van Israël? Hij zeide tot hen: het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft,” (Hand 1:6-7)
Zij begrepen niet dat Christus op Zijn troon zou gaan zitten na Zijn opstanding en Zijn hemelvaart.
“Mannen broeders, men mag vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij en gestorven en begraven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag. Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten, heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch Zijn vlees ontbinding heeft gezien. Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte van de Heilige Geest van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gij ziet en hoort.” (Hand 2:29-33)
Christus regeerde op dat moment aan de rechterhand van de Vader en de manifestatie van dat Koninkrijk zou komen wanneer Christus zou komen in oordeel over Jeruzalem.
“Want David is niet opgevaren naar de hemel, maar hij zegt zelf: de Here heeft gezegd tot Mijn Here: zit aan Mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden gemaakt hebt tot een voetbank voor uw voeten.” (Hand 2:34-35)
Nu kan je vragen: waarom zouden de discipelen de koppeling leggen tussen de verwoesting van de tempel en de terugkomst (parousia) van Christus? De discipelen kenden het oude testament en zij wisten dat de verwoesting van Jeruzalem het Messiaanse Koninkrijk zou inluiden.
“Zie, er komt een dag voor de Here, waarop de buit, op u behaald, binnen uw muren verdeeld zou worden. Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen; de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad zal niet uitgeroeid worden. Dan zal de Here uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; zijn voeten zullen ten dien dage staan op de Olijfberg , die voor Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts; en gij zult de vlucht nemen in het dal mijner bergen, want het dal der bergen zal reiken tot Asel; ja, gij zult de vlucht nemen, zoals gij de vlucht genomen hebt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. En de Here, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem.” ( Zach 14:1-5)
Op de dag van de Here is Jeruzalem vernietigd en komt de Here met Zijn heiligen. Zie ook Daniël:
“En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen Hem is; en een volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in overstroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoesting, waartoe vast besloten is.” (Dan 9:26)
De discipelen geloofden dat de komst van de Messias gelijktijdig zou plaatsvinden met de verwoesting van de stad en de tempel. Merk op dat zij ook de verwoesting van de stad associeerden met het einde van de wereld,
“En wat zal het teken zijn van Uw komst en de voleinding van de wereld? (Matt 24:3, Marcus 13:4 en Lucas 21:7)
De uitdrukking “voleinding der wereld” heeft betrekking op het “einde van de Joodse wereld (Joodse eeuw).” De discipelen wisten dat de val van de tempel en de verwoesting van de stad het einde betekende van de oude verbondseeuw en de inwijding van een nieuwe eeuw. Vandaag geloven de mensen dat de tempel wel verwoest is, maar de “voleinding der wereld” nog in de toekomst ligt. Maar Jezus vertelde de discipelen, dat “al deze dingen” vervuld zouden worden tijdens hun leven.
“Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbij gaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn.” (Matt 24:34)
Bij de Joden was de tijd verdeeld in twee grote perioden, het Mozaïsche tijdperk en het Messiaans tijdperk. Ze zagen de Messias als iemand die een nieuwe wereld zou brengen. De periode van de Messias was daarom op de juist manier gekarakteriseerd door de Synagoge als “de toekomstige wereld”. Door heel het nieuwe testament zien we de twee eeuwen in contrast met elkaar: “deze eeuw” en “de toekomstige eeuw.” Het interpreteren van deze “twee eeuwen” en wanneer zij zouden verwisselen is fundamenteel wanneer wij de Bijbel gaan uitleggen. De meeste christenen geloven dat bijna alle profetieën van het nieuwe testament voor ons in de toekomst bedoeld zijn. Wanneer zij in het nieuwe testament de woorden lezen “de toekomende eeuw” dan denken zij aan een toekomstige eeuw. Maar de schrijvers van het nieuwe testament refereerden naar de christelijke eeuw. Wij leven, in wat voor hun de toekomende eeuw was, de “nieuwe verbondseeuw”. Laten we eens kijken naar wat teksten die deze twee eeuwen aanhalen.
“Spreekt iemand een woord tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal hem niet vergeven worden, niet in deze eeuw, noch in de toekomende eeuw.” (Matt 12:32)
Velen denken dat de toekomende eeuw een eeuw is waar niet gezondigd wordt, maar dat is niet in overeenstemming met dit vers. Zonde tegen de Heilige Geest zal niet vergeven worden in die eeuw, dit gaat over de eeuw van het nieuwe verbond, onze tegenwoordige eeuw.
“Zo zal het gaan bij de voleinding van de wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit de rechtvaardigen af te zonderen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal geween zijn en geknars van tanden.” (Matt 13:49-50)
Merk op dat daar staat:… de bozen. Is dit een tegenovergestelde opname? Ik geloof dat Jezus hier spreekt van een oordeel over Jeruzalem 70 jaar na Christus. Het was het einde van de Joods eeuw en de boze Joden werden verbrand tijdens de verwoesting van Jeruzalem.
“Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, wier macht teniet gaat, maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid. En geen van de beheersers van deze eeuw heeft van haar geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben.” (1 Kor 2:6-8)
De wijsheid en regeerders van die eeuw gingen voorbij. Hij spreekt hier over de Joods leiders en het oude verbondssysteem.
“Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuw gekomen is.” (1 Kor 10:11)
Paulus zegt hier duidelijk dat het einde van de eeuwen over hen zou komen, de heiligen uit de eerste eeuw.
“Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft.” (Hebr 1:1-2)
Jezus sprak in de laatste dagen. De laatste dagen van wat? De laatste dagen van het Oude Verbondssysteem.
“want dan had Hij dikwijls moeten lijden, sinds de grondlegging van de wereld, maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding van de eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen.” (Hebr 9:26)
Wanneer was Jezus verschenen? Hij is niet in het begin geboren, maar aan het einde van de eeuwen. Jezus werd geopenbaard aan het einde van de Joods eeuw. Petrus zei hetzelfde:
“Hij was tevoren gekend, voor de grondlegging der wereld, doch is bij het einde van de tijden geopenbaard ter wille van u.” (1 Petrus 2:20)
Jezus kwam in de laatste dagen van de eeuw, die de oude verbondseeuw was, de zgn. Joods eeuw. Die eeuw kwam tot einde met de verwoesting van de tempel in het jaar 70 na Christus. Al de dingen geprofeteerd door Jezus in Mattheüs 24 zouden aan het einde van die eeuw geschieden. Nergens in de Bijbel lezen we van een millennium-eeuw. De Bijbel spreekt over “deze eeuw” als de oude verbondseeuw, en de “toekomende eeuw” als de nieuwe verbondseeuw. Het millennium was de tijd van overgang tussen “deze eeuw” en de “toekomende eeuw” – de eeuw van het nieuwe verbond. Jij en ik leven, in wat voor de schrijvers van het nieuwe testament, de toekomende eeuw was. Wij zijn niet langer meer onder het oude verbond, wij leven in de Messiaanse eeuw van het nieuwe verbond. En deze eeuw waarin wij leven zal nooit eindigen:
“De God nu des vredes, die onze Here Jezus, de grote Herder der schapen door het bloed van een eeuwig verbond heeft teruggebracht uit de doden,” (Hebr 13:20)
De Bijbel spreekt niet over een eeuw die nog moet komen voor ons. De eeuw waarin wij leven, is een eeuwigdurende eeuw van het nieuwe verbond.
We hebben gezien dat de vragen van de discipelen allemaal gingen over de tempel en zijn verwoesting. Voor hen betekende de verwoesting van de tempel, de “parousia” (verschijning in kracht en glorie) van de Here en het einde van de eeuw. We kunnen hun vragen ook zo stellen: “Wanneer zal de tempel worden vernietigd en wat zal het teken zijn van uw verschijning in kracht en glorie als Messias en het einde van de Joodse eeuw?” Het antwoord dat Jezus gaf was voor hen, en niet voor een toekomstige generatie en het ging allemaal over de verwoesting van Jeruzalem.