Waakt dan

Mattheüs 24:43–51

Nu we dicht bij het eind van Mattheüs 24 komen, geeft Jezus zijn discipelen nog een waarschuwing om uit te zien naar zijn komst. Jezus had ze verteld wat hun zou overkomen en dat dit allemaal tijdens hun geslacht zou plaatsvinden,

“Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt.” (Matt 24:34)

Een geslacht duurde gemiddeld zo’n 40 jaar, dus ze wisten dat Jezus terug zou komen nog tijdens hun leven, maar ze wisten niet “de dag of het uur”, zoals Jezus hun ook vertelde,

“Doch van die dag en van die ure weet niemand, ook de engelen in de hemel niet, maar de Vader alleen.” (Matt 24:36)

Omdat ze niet de dag of het uur wisten, zouden ze altijd moeten blijven waken,

“Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt.” (Matt 24:42)

In het licht van het komende oordeel over Jeruzalem, waarschuwde Hij Zijn discipelen om te “waken”. Deze aanmaning om te waken is niet aan ons gegeven, de christenen in de twintigste eeuw, maar aan de christenen van de eerste eeuw. We moeten dit onderkennen anders zullen we nooit begrijpen wat Jezus ons hier wil zeggen.

Het woord “waakt” verwijst naar het Griekse woord “gregoreuo”… wat wakker blijven, oplettend, of waakzaam betekent, m.a.w. alert blijven! Het is noodzakelijk om te blijven waken. Waarom zou Jezus zijn discipelen vragen om te waken, als die dingen pas een paar duizend jaar later gaan plaatsvinden? Wij hebben voldoende en duidelijk bewijs dat Hij kwam gedurende het leven van de discipelen,

“Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met zijn engelen, en dan zal Hij geen ieder vergelden naar zijn daden. Voorwaar, Ik zeg u: er zijn sommigen onder de genen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn Koninklijke waardigheid.” (Matt 16:27-28)

De Here had hun verteld dat Hij zou komen nog tijdens hun leven, maar ze wisten niet precies de dag of het uur, dus bleven zij (de eerste eeuw christenen) altijd waakzaam. Omdat wij weten dat die dag in hun leven plaats vond, weten we ook dat alleen die generatie altijd waakzaam moest blijven. Zij moesten uitkijken naar Zijn komst in oordeel, dat bestemd was voor het goddeloze geslacht van de stad Jeruzalem. Israëls huis zou verwoest worden. De christenen die waakzaam bleven konden aan het oordeel ontsnappen door de stad uit te vluchten, zoals de Here ze had verteld,

“Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan – wie het leest, geve er acht op – laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen. Wie op het dak, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, wie in het veld is, kere niet terug om zijn kleed mede te nemen.” (Matt 24:15-18)

De levens van de eerste christenen waren afhankelijk van hun staat van waakzaamheid. Zij moesten uitzien naar komst van de Here in oordeel over het afvallige Israël. Voordat we verder gaan, laat mij een vraag stellen: wie moesten er waakzaam zijn? De eerste eeuw christenen! Sprak de Here tegen hen?

“Maar weet dit: als de heer des huizes geweten had, in welke nachtwaak de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en in zijn huis niet hebben laten inbreken. Daarom, weest ook gij bereidt, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen.” (Matt 24:43-44)

Deze vergelijking van de komst van Jezus met die van een dief in de nacht, wordt in het nieuwe testament op meerdere plaatsen gevonden. En als we daar naar gaan kijken, let dan op aan wie die geadresseerd is. De apostelen vermaanden de gelovigen regelmatig om “klaar te zijn” voor de komst van Jezus  in oordeel, die onverwachts en plotseling zou zijn,

“Maar over de tijden en gelegenheden, broeders, is het niet nodig, dat u geschreven wordt: immers, gij weet zelf goed, dat de dag des Heren zo komt, als een dief in de nacht.” (1 Thess 5:1-2)

Tegen wie spreekt hij? Broeders ofwel christenen. Hoe wisten ze dat? De Here had ze dat verteld in de rede op de Olijfberg. De frase “de dag des Heren” is een uitdrukking uit het oude testament, en werd vaak gebruikt om oordelen en verwoestingen aan te geven die de diverse naties over zich heen kregen. Het was een tijd waarin God zelf de mensen waarschuwde voor de komende oordelen die ze over zichzelf uitriepen en uitgevoerd werden door andere volken. De binnenvallende legers van die volken brachten oordeel en verwoesting over de diverse volken, en deze tijden werden dan vaak aangekondigd als, “de dag des Heren”.

Terwijl verschillende referenties naar de “dag des Heren” in het oude testament betrekking hadden op diverse volken, in het nieuwe testament had die uitdrukking alleen betrekking op 70 na christus, toen de natie Israël werd verwoest. Dus de uitdrukking “de dag des Heren” heeft betrekking op de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinse legers en Paulus zegt hier, dat die zal komen als een dief in de nacht. We kunnen zien, door Thessalonicenzen met Mattheüs 24 te vergelijken, dat de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinse legers in 70 na Christus en de komst van de Here dezelfde synonieme gebeurtenissen zijn,

“Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust, overkomt hun, als de weeën van een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen. Maar gij, broeders, zijt niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou:” (1 Thess 5:3,4)

Merk het verschil op tussen de “u” en de “zij”. “Terwijl zij zeggen”, “verwoesting komt over hun”, “zij zullen niet ontsnappen”, “maar u broeders”. De Here komt als een dief in de nacht alleen voor hen die niet waakzaam zijn. Daarom werden de christenen aangemaand om te waken,

“laten wij dan ook niet slapen gelijk de anderen, doch wakker en nuchter zijn.” (1 Thess 5:6)

Petrus gebruikt dezelfde bewoordingen, “de Here die komt als een dief in de nacht”,

“Maar de dag des Heren zal komen als een dief. Op die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen verbranden.” (2 Petrus 3:10)

Dus Jezus zelf gebruikte het, Paulus gebruikte het, Petrus gebruikte het, en Johannes gebruikte het door Jezus te citeren:

“Bedenkt dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen.” ( Openb 3:3)

Let op wat Jezus zegt, Hij komt als een dief als zij niet wakker worden,

“Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde.” (Openb 16:15)

En opnieuw zien we de komst van Christus als een dief, maar ook zegeningen voor hen die waken. In al die tekstpassages zien we de gedachte van een plotseling en onverwachte komst, en daardoor ontstond er gevaar van het niet paraat zijn van de christenen in de eerste eeuw.

Als een man weet dat er een kans bestaat dat een dief inbreekt in zijn huis, dan neemt hij de juiste voorzorgsmaatregelen. Jezus had ze verteld dat Hij zou komen, ze verwachten Hem en waren voorbereid. In vers 44 zegt Jezus tegen zijn discipelen,

“Daarom, weest ook gij bereid, (net als een man die weet wanneer de dief komt) want de Zoon des mensen komt op een uur dat je Hem niet verwacht.” (vers 44)

Lucas vertelt dezelfde waarschuwing op deze manier,

“Ziet toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard worde door roes en dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud, en die dag niet plotseling over u kome, als een strik. Want hij zal komen over allen, die gezeten zijn op het oppervlakte der ganse aarde. Waakt te allen tijde, biddende, dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat geschieden zal, en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” (Lucas 21:34-36)

Zij waren altijd waakzaam en baden dat ze het komende oordeel over Jeruzalem zouden kunnen ontvluchten.
Jezus gaf de discipelen nog een gelijkenis om het verschil aan te geven tussen zij die waakten en zij die dat niet deden.

“Wie is dan die getrouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn dienstvolk gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven? Zalig die slaaf, die zijn heer bij zijn komst zo bezig zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u,dat hij hem over al zijn bezit zal stellen. Maar als die slaaf slecht was, en in zijn hart zou zeggen: mijn heer blijft uit, en hij zou beginnen zijn medeslaven te slaan en met de dronkaards zou eten en drinken, dan zal de heer van die slaaf komen op een dag,dat hij het niet verwacht, en op een uur, dat hij het niet weet, en hij zal hem folteren en hem het lot der huichelaars doen delen. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” (Matt 24:45-51)

Deze gelijkenis verstevigt de noodzaak om te waken. Het contrast is extreem. Zij die de getrouwe dienstknechten zijn, worden gezegend en mogen over zijn bezit heersen. Zij die niet getrouw zijn worden gefolterd.

Even over het doel van gelijkenissen, Jezus vertelt daarover in Mattheüs 13:11-17. Allereerst is het een methode van onderwijs voor de discipelen. Het tweede doel was om de waarheid te verbergen voor hen, die er niets van wilden weten, met als resultaat dat hun harten zich zouden verharden, ze bleven volharden in ongehoorzaamheid. Wanneer we een gelijkenis bestuderen is het belangrijk om uit te zoeken wat de centrale boodschap is. In deze gelijkenis gaat het om één woord, Hij zei tegen de discipelen “waakt”! Dat woord wordt benadrukt door heel dit tekstgedeelte. Het is deze opdracht die Jezus geeft aan hen die Zijn komst verwachten. Deze gelijkenis vertelt ons wat het betekent om te wachten. Wat bedoelde de Here eigenlijk toen Hij zei: “waakt”? Hij bedoelde niet dat ze regelmatig naar de hemel gingen staren. Jezus bedoelde dat ze trouw bleven aan zijn geboden te midden van de goddeloosheid die hun omringde.

In deze gelijkenis hebben we een huishouden wiens meester is weggegaan en ze wachten op zijn terugkomst. De meester heeft een paar dienstknechten aangewezen en ze tijdelijke verantwoordelijkheid gegeven. De enige activiteit die hier genoemd wordt is het voeden van het huisgezin. Deze dienstknechten hebben een belangrijke taak om het huishouden op bepaalde tijden te voeden. Dat is de eerste essentie, de tweede is waken. Waken inclusief voeden en gevoed worden door het woord van God. Dit is het meest duidelijk in de gelijkenis. Het huishouden moet gevoed worden door het woord van God, anders vallen ze door hun onwetendheid weer terug naar het Judaïsme. Dat is de basis, het fundament. Als ze niet eten, zullen ze niet overleven, en gaan ze verloren. Ze moeten eten en drinken om sterk en krachtig te worden en om een goed fundament te leggen. De belangrijkste taak van de kerkleiders is om de kudde van God te voeden,

“Toen zij dan de maaltijd gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief, meer dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja Here,Gij weet, dat ik u lief heb. Hij zeide tot hem: Weid mijn lammeren. Hij zeide ten tweede male tot hem: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief? En hij zeide tot Hem: ja Here, gij weet het , dat ik u liefheb. Hij zeide tot hem: hoed mijn schapen. Hij zeide ten derde male tot hem: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, dat Hij voor de derde maal tot hem zeide: hebt gij Mij lief? En hij zeide tot Hem: Here, Gij weet alles, Gij weet, dat ik u liefheb. Jezus zeide tot hem: weid mijn schapen.” (Joh 21:15-17)

“Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u als opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft.” (Hand 20:28)

“Zo moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken.” (1 Kor 4:1-2)

Doordat de vroege kerk in de waarheid van het nieuwe verbond onderwezen was, waren ze in staat om zichzelf te beschermen voor goddeloosheid.

Het woord van God is de waarheid. Het is een openbaring van hoe dingen werkelijk zijn. Dus als je wilt weten hoe de dingen in het leven werkelijk zijn, dan moet je het woord van God lezen en als voedsel tot je nemen. Daarom ook is het woord van de waarheid voedsel, zoals Petrus ons vermaant:

“en verlangt als pas geboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid.” (1 Petrus 2:2)

Er is een zekere kwaliteit in het kennen van het woord van God dat als melk is voor een baby: het voed en bekrachtigt het leven. Maar om verder te groeien hadden ze vast voedsel nodig,

“Want hoewel gij naar de tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij wel nodig, dat men u weer de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig en geen vaste spijs. Want ieder, die nog van de melk leeft, heeft nog geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. Maar de vaste spijs is door de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van god en kwaad.” (Hebr 5:12-14)

Het raakt alles. Je zult nooit het leven begrijpen als je ook niet het woord van God begrijpt. Paulus vertelde Timoteüs om de gemeente te beschermen tegen de goddeloosheid, en dat hij door moest gaan de gemeente te onderwijzen,

“Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen,” (1 Tim 4:1)

“In afwachting van mijn komst moet gij u toeleggen op het voorlezen, het vermanen en het leren. Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een profetisch woord geschonken is onder handoplegging van de gezamenlijke oudsten. Behartig deze dingen, leef erin, opdat aan allen blijke, dat gij vooruit gaat. Zie toe op uzelf en op de leer, volhard in deze dingen; want door dit te doen zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden.” (1 Tim 4:13-16)

Timoteüs moest zichzelf en zijn toehoorders beschermen tegen de goddeloosheid door bezig te blijven het woord te onderzoeken. De getrouwe dienstknechten zijn zij die betrokken waren in het onderwijs van de schriften. Let op dat de getrouwe dienstknechten gezegend zijn. Vanwege hun trouw, waren zij gesteld over het bezit van de meester. We zien dit voorbeeld ook in het oude testament in het leven van Josef,

“won Josef zijn genegenheid en hij mocht hem bedienen; hij stelde hem aan over zijn huis en over alles wat hij had.” (Gen 39:4)

Niet alleen Jozef, maar David, Daniël, en Esther waren meer dan slaven voor hun meesters.

Deze gelijkenis van de getrouwe slaaf was voor de eerste eeuw discipelen met het vooruitzicht op de komst van Jezus, maar het is ook voor ons van toepassing, waar God ons oproept om trouw te zijn door Gods woord te bestuderen. De waarheid dat God ons beloont voor onze trouwe dienst, geldt ook voor vandaag. Als we tijd nemen om zijn woord te bestuderen, worden we trouwe dienstknechten en zullen we beloning ontvangen.

In contrast met de getrouwe dienstknecht, is daar de ontrouwe dienstknecht,

“Maar als die slaaf slecht was, en in zijn hart zou zeggen: mijn heer blijft uit, en hij zou beginnen zijn medeslaven te slaan en met de dronkaards zou eten en drinken, dan zal de heer van die slaaf komen op een dag, dat hij het niet verwacht, en op een uur, dat hij het niet weet, en hij zal hem folteren en hem het lot der huichelaars doen delen. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” (Matt 24:48-51)

Let op dat de slechte slaaf zegt: “mijn meester komt later”. Daarna begint de slechte slaaf zijn medeslaven te slaan en gaat eten en drinken met de dronkaards. Maar tot de verrassing van de slechte slaaf komt zijn meester onverwachts terug. Vervolgens wordt hij gefolterd. In deze context moet “het uitblijven van zijn komst” gemeten worden tegen de levensduur van de persoon, en dan kan bijvoorbeeld twee jaar een lange tijd zijn als de meester gewoonlijk zes maanden weg blijft.
Het is dus niet moeilijk voor te stellen dat een periode van enkele decennia er toe kan leiden dat je gaat twijfelen aan de betrouwbaarheid van een profetie, speciaal aan het einde van het ‘geslacht’ die dat allemaal zou overkomen.

Deze ontrouwe slaaf faalde om het huishouden van voedsel te voorzien. Jezus vertelt ons vervolgens wat er gaat gebeuren. Hij begint z’n medeslaven te slaan. Vervolgens koestert hij zijn eigen eetlust, eet en drinkt met de dronkaards. En wanneer de meester terugkomt, vindt Hij de man die gefaald heeft in zijn eerste taak, en die hij vervolgens aan de folteraars overgeeft. Dit is in tegenstelling met de zegeningen die de trouwe slaaf kreeg. De ene was trouw, klaar en waakzaam. De andere was niet trouw, niet klaar en niet waakzaam.

Wie is de ontrouwe slaaf?

Velen zeggen dat dit ongelovigen zijn die in de hel zullen belanden. Maar past dit in de context? Wie is verteld dat ze moesten waken? Dat waren de gelovigen, zij waren het die moesten uitkijken naar Zijn komst. In Mattheüs 24 weten we dat Jezus spreekt tegen zijn discipelen. Maar kijk eens wat Lucas er aan toevoegt,

“Maar weet dit, als de heer des huizes geweten had, op welk uur de dief zou komen, hij zou in zijn huis niet hebben laten inbreken. Weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen. En Petrus zeide: Heer, zegt Gij met het oog op ons deze gelijkenis, of ook met het oog op allen?” (Lucas 12:39-41)

De Here geeft hier geen antwoord aan Petrus; Hij gaat door en geeft verder dezelfde gelijkenis als die in Mattheüs waar we nu naar kijken. Maar Marcus zei dit,

“Zie toe, blijft waakzaam. Want gij weet niet, wanneer het de tijd is. gelijk een mens die buitenlands ging,  zijn huis overliet en aan zijn slaven volmacht gaf, aan ieder zijn werk, en de deurwachter opdroeg te waken. Waakt dan, want gij weet niet, wanneer de heer des huizes komen zal, laat in de avond of te middernacht, bij het hanegekraai of des morgens vroeg, opdat hij niet, als hij plotseling komt, u slapende vinde. Wat ik u zeg, zeg Ik allen: waakt!” (Marcus 13:33-37)

Dus we zien dat Jezus tegen alle gelovigen spreekt wanneer Hij zegt, “waakt”. Hij waarschuwt hen niet in slaap te vallen, maar waakzaam te zijn. Het begrip slapen is natuurlijk niet letterlijk bedoeld, maar moet moreel gezien worden, niet trouw zijn aan het woord van God. We zien dit op meer plaatsen in het nieuwe testament,

“weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft lief gehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk.” (Efeziërs 5:1,2)

Hier vermaant Paulus de gelovigen te wandelen in de liefde. Wandelen is hier gedrag. Ze moesten zich afkeren van de zonde en heilig gaan leven,

“Maar van hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht mag onder u zelfs geen sprake zijn, zoals het heiligen betaamt.” (vers 3)

Ze moesten dit doen omdat zij het licht waren en leven moesten als kinderen van het licht.

“Want gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht en de Here; wandelt als kinderen des lichts. (Efeziërs 5:8)

Zij zijn het licht. Dat was hun positie, hun identiteit. Daarom moesten zij wandelen als kinderen van het licht,

“daarom heet het: ontwaakt, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad. Weest daarom niet onverstandig, maar tracht te verstaan, wat de wil des Heren is.” (Efeziërs 5:14-17)

“Slaapt”, dit is hetzelfde woord wat ook in Markus wordt gebruikt. Dit is een oproep voor de gelovigen om te “waken”, wakker te worden uit de slaap. Hij spreekt hier over hun gedrag. Ze moeten wakker worden en opletten hoe ze wandelen, het gaat over hun leven in de dagelijkse praktijk. Let op wat Paulus zegt tegen de Thessalonicenzen,

“Maar over de tijden en gelegenheden, broeders, is het niet nodig, dat u geschreven wordt: immers, gij weet zelf goed, dat de dag des Heren zo komt, als een dief in de nacht. Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust, overkomt hun, als de weeën van een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen. Maar gij, broeders, zijt niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou: want gij zijt allen kinderen des licht en kinderen des dags. Wij behoren niet aan de nacht of duisternis toe” (1 Thess 5:1-5)

Opnieuw bevestigt hij hun identiteit, hun positie, zij zijn kinderen van het licht, en daarom moeten ze wakker blijven,

“laten wij dan ook niet slapen gelijk de anderen, doch wakker en nuchter zijn.” (vers 6)

Het woord “slapen” en “wakker” (in Grieks “akatheudo” en “gregoreuo”) zijn dezelfde woorden die Jezus ook gebruikte in de gelijkenis van de ontrouwe dienstknecht. Het zijn gelovigen die niet moeten slapen,

“Want die slapen, slapen des nachts en die zich bedrinken, zijn des nachts dronken, maar laten wij, die de dag toebehoren, nuchter zijn, toegerust met het harnas van geloof en met de helm van de hoop der zaligheid. Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus,” (verzen 7-9)

De ‘toorn’ hier spreekt niet van de hel, maar van de verwoesting van Jeruzalem die zij zouden kunnen ontvluchten als ze tenminste zouden waken. Let op wat hij in het volgende vers zegt,

“die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij waken, hetzij wij slapen, tezamen met Hem zouden leven.” (vers 10)

Voor wie stierf de Here? Voor Zijn uitverkorenen! Dit zijn dezelfde Griekse woorden; of ze waken of slapen, zij zullen alsnog samen leven met Jezus Christus. Het verschil is dat als zij slapen, zij fysiek lijden zullen ondergaan,

“Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen.” (Openb 3:3)

Het woord “indien” betekent hier: misschien zal je, of misschien zal je niet. Als deze mensen uit Sardis niet zouden waken, zou Christus komen als een dief, en oordeel uitspreken. Als ze zouden waken, zou Zijn komst hen niet verrassen. Laten we terug gaan naar de tekst en kijken wat er gebeurt met de ontrouwe slaaf,

“en hij zal hem folteren en hem het lot der huichelaars doen delen. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” (Matt 24:51)

Dit is een fysieke straf. Hij zegt niet dat ze huichelaars zijn, maar dat ze delen in hun straf. Velen zien het geween en tandengeknars als een referentie naar de hel. Ik denk dat dit een beeld is van de pijn en de kwellingen die zij ondergingen in de Joodse oorlog 70 na Christus. In de Lucas versie van de gelijkenis van de ontrouwe slaaf, zegt Jezus,

“Vuur ben Ik komen werpen op de aarde en wat is mijn wil, als het reeds ontstoken is.” (Lucas 12:49)

Het vuur is al ontstoken op de aarde. Hij refereert naar het oordeel uitgevoerd door Romeinen. Elke keer wanneer deze frase wordt genoemd, wordt dat gebruikt in relatie met Israël en hun straf voor het afwijzen van Jezus Christus. Hun stad werd verbrand, voor altijd verwoest,

“maar de kinderen van het koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” (Matt 8:12)

“Toen zeide de koning tot de bedienden: bindt hem aan de handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” (Matt 22:13)

“en hij zal hem folteren en hem het lot der huichelaars doen delen. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” (Matt 24:51)

“En werp de onnutte slaaf in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” (Matt 25:30)

“Daar zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer gij Abraham en Isaac en Jacob zult zien en al de profeten in het Koninkrijk Gods.” (Lucas 13:28)

In dit laatste gedeelte, laat Jezus weer de noodzaak zien om te waken en klaar te zijn voor Zijn komst. Wanneer zij de tekenen dichterbij zien komen, moeten ze vluchten. Hij waarschuwde ze, dat als ze terug gaan naar het “in verval geraakte systeem van het oude verbond”, zij lijden zullen ondergaan: “kijk naar de vrouw van Lot” (Lucas 17:32). Jezus zou nog tijdens hun leven terugkomen en verwoesting brengen over Jeruzalem. Als zij getrouw bleven en waakzaam waren, zouden ze kunnen ontsnappen.

Dit alles onderstreepte de noodzaak om jezelf te voeden met het woord van God en toe te nemen in kennis. En dit is wat Jezus met deze gelijkenis wilde benadrukken. Waarom is het fundamentele woord van God zo belangrijk en waarom hebben we dit zo nodig?

Het woord van God openbaart Jezus Christus als redder voor iedereen die zijn leven aan Hem wil toe vertrouwen. Het vernieuwd en versterkt de menselijke geest. Dat is het hoofddoel. En als het niets anders doet, heeft het zijn doel al bereikt. Het helpt om een persoon te zien: de Here Jezus. Wanneer je de Zoon gaat zien door het woord van God, dan zul je ontdekken dat jou hart wordt aangetrokken tot deze Jezus, deze geweldige persoonlijkheid, deze prachtige ware Zoon van God, in al zijn heerlijkheid, kracht en grootheid. Dat is het hoofddoel van de Bijbel, dat Jezus in jou hart wordt geopenbaard. Ga in de Bijbel lezen op zoek naar deze Jezus, Hij is bijna op elke pagina van oude en het nieuwe testament te vinden. De Bijbel gaat vanaf het begin tot het einde alleen maar over Jezus.